U bent een dame, klein van stuk, met de respectabele leeftijd van 82 jaar. Doorgaans heeft u een vriendelijke oogopslag. Uw donkere, bijna zwarte ogen vallen hierbij op. Vanmorgen heeft die meestal zo opgewekte blik plaats gemaakt voor een verwarde blik. Een blik die verraadt dat u zich niet prettig voelt.
Ik merk dat u een aantal keer mijn collega’s aanklampt, met steeds dezelfde vraag. De antwoorden die u krijgt, lijken voor u niet de juiste….
“Weten mijn kinderen wel dat ik hier ben?”
U woont sinds enkele weken bij ons. Op sommige momenten weet u te benoemen dat u de ziekte van Alzheimer heeft en vergeet. Vandaag is dat anders.
“Waarom ben ik hier eigenlijk? Waar is mijn huis? Ik wil hier niet zijn! Weten mijn kinderen wel dat ik hier ben?” Vooral op de loze momenten, als er geen activiteiten zijn, merk ik dat u uzelf aan het verliezen bent. U lijkt zich niet veilig te voelen in uw omgeving. Er is op dat moment geen structuur. Het maakt u onzeker, angstig en soms ook boos. U zoekt houvast door deze vragen te stellen.
“Jij weet het zéker ook niet?” vraagt u aan mij als ik langsloop en u begroet. “Iedereen denkt dat ik gek ben, dat ben ik niet hoor! Iedereen vergeet wel eens wat en ik had dat altijd al. Ik ben niet gek! Hoe kom ik hier, weten mijn kinderen wel dat ik hier ben? Waar ben ik eigenlijk?”
De ziekte van Alzheimer
Ik was met de wasmand in mijn handen op weg naar de wasmachine, maar besluit dat de was maar even moet wachten. “U bent zeker niet gek”, antwoord ik. Ik probeer het gesprek anders in te kleden, want ik merk dat wat mijn collega’s u als antwoord gaven geen genoegdoening gaf.
“Mag ik eerlijk tegen u zijn?” U kijkt mij aan, we hebben contact.
“Uw kinderen hebben u hier gebracht. U woont nu samen met mensen die net als u aan het vergeten zijn. Het alleen thuis wonen ging niet meer zo goed. U vergat veel dingen het was niet meer veilig voor u. Uw kinderen waren zó bezorgd om u en hebben voor u het beste plekje wat er maar te vinden was voor u gezocht, en dat was híer. Uw vergeetachtigheid heeft ook een naam. U heeft de ziekte van Alzheimer. Ook wel dementie genoemd.”
“Ja, dat is ook zo, ik vergeet wel wat veel”, antwoordt u. Uw blik wordt zachter. “Dát woord, ‘dementie’, heb ik vaker gehoord.”
U bent er even stil van. “Dat is niet zo fraai hè? Dat ik dat heb?”
In deze fase van dementie is er nog ruimte om uit te leggen
Met mijn antwoord zorg ik ervoor dat u in de realiteit komt, in het hier en nu. In de fase van dementie, waarin u verkeert, kan ik dit nog op deze manier aan u uitleggen. In deze fase is daar nog ruimte voor.
Ik zie dat het u raakt. U kijkt mij aan en ik zie de mooie zwarte ogen vochtig worden. Al snel rolt een traan uit uw ooghoek.
Door eerlijk tegen u te zijn, heb ik een emotie naar boven gebracht. Er moet ruimte zijn voor emoties, zodat gevoelens verwerkt kunnen worden. Als we alleen maar meegaan in de beleving van de bewoner kan het zijn dat ik als medewerker niet meer vertrouwd word.
Eerlijkheid wekt vertrouwen
Mijn eerlijkheid wekt vertrouwen, ook al is het nieuws wat ik breng niet leuk. U heeft het ergens nog door als er omheen gedraaid wordt en ze tegen u zeggen dat ze niet weten waarom u hier bent. Het maakt u nog angstiger, bozer en meer onzeker. Het geeft een onveilig gevoel.
Het duurt even voordat u verwerkt heeft wat ik vertelde. Dan kijkt u mij aan en zegt: “Ik vind het niet leuk wat je me vertelt, maar ik vind het wel fijn dat je eerlijk tegen mij bent. Én dat je even met mij praat.”
“U mag altijd bij mij komen”, zeg ik. “En bij de anderen die hier lopen in een groen shirt. Zij weten dat u vergeet en zijn hier speciaal voor u en de andere mensen.”
U antwoordt dat dat fijn is. “De groentjes zijn lief. U bent lief. Ik kom graag bij u…”