Werken in de dementiezorg is zoveel meer dan iemand verzorgen. Meer dan verzorging hebben onze bewoners met dementie momenten nodig die hen het gevoel geven dat ze ertoe doen. Dat ze, ondanks de chaos die zich afspeelt in hun hoofd, toch in staat zijn om zinvol bezig te zijn. Als verzorgende bouw je een band op met de bewoners en hun familie. Je raakt betrokken bij hun levens en dat laat je niet ongeroerd. De meesten mensen zijn nog vrij zelfstandig als ze bij ons komen wonen. Je doorloopt samen het dementieproces en kijkt iedere keer opnieuw wat er nodig is om het leven zo aangenaam mogelijk te maken.
Wanneer de laatste levensfase van een bewoner is aangebroken, voel je gewoon dat iedereen nog een extra tandje bijzet om die fase zo fijn en comfortabel mogelijk te laten verlopen. Het is een heel verdrietig proces maar het raakt je ook in je hart. De liefde die je voelt tussen de bewoners en hun verwanten. Dat je deze laatste levensfase van zo dichtbij mee mag ervaren, is echt heel bijzonder.
Uit zijn bubbel is hij bijzonder spraakzaam, charmant en grappig
Ik heb avonddienst. Tijdens de overdracht hoor ik dat meneer Bruinsma* even uit bed is en in de fauteuil zit. Meneer Bruinsma is een van die bewoners die mijn werk als gespecialiseerd verzorgende psychogeriatrie uitdagend maakt. Hij zit vaak verzonken in zichzelf aan tafel en is moeilijk te verleiden tot een activiteit. Hij is wat in de literatuur van dr. Anneke van der Plaats een “zen-dementerende” wordt genoemd: meneer Bruinsma heeft weinig prikkels nodig en gedijt het beste in een rustige omgeving. Een man van weinig woorden, die meestal met zijn hoofd gebogen in zijn eigen wereldje zit. Maar áls hij dan uit zijn bubbel komt is hij bijzonder spraakzaam, charmant en grappig. De laatste weken heeft hij flink ingeleverd qua gezondheid en daar is nu een longontsteking bovenop gekomen. Mijn collega vertelt me dat hij nog maar weinig energie heeft en zichtbaar uitgeput is. Zijn echtgenote is bij hem, samen met nog wat ander bezoek. Ik besluit om als eerste bij hem binnen te lopen.
Gesprekken in de laatste levensfase
Ik heb hem al een aantal dagen niet gezien. Nu zie ik een man die duidelijk op is. Nadat ik hem op bed heb gelegd, weet ik wat me te doen staat. Ik neem plaats naast zijn echtgenote en benoem dat ik zie dat hij op is. “Dat is wat iedereen zegt”, antwoordt ze, “maar niemand zegt wat er echt moet gebeuren.” Ik heb al heel wat mensen verzorgd tijdens hun laatste levensfase, maar heb nog nooit het gesprek moeten voeren waarbij je vertelt dat het afscheid dichtbij komt. Het voelt zo definitief. Alsof ik de keuze maak dat hij zal gaan sterven. Ik worstel met mijn eigen gevoel. Tevens weet ik ook dat ik nu de leiding moet nemen en mijn gevoel aan de kant moet zetten. Het laatste wat zijn echtgenote nu kan gebruiken is een onzekere verzorgende.
“Doe dat maar, laat mij maar gaan”
Nadat het bezoek weg is, verzorg ik meneer samen met zijn echtgenote. Hij houdt zijn ogen gesloten, kreunt zo nu en dan van de pijn en laat het allemaal gebeuren. Hij lijkt ver weg. Ik kijk zijn echtgenote aan en zeg; “Ik denk dat het goed is om de arts te bellen.” Ze weet meteen wat ik bedoel en knikt instemmend. Plots opent hij zijn ogen en zegt: “Ja doe dat maar. Laat mij maar gaan.” We kijken elkaar nogmaals aan en er verschijnt bij ons beiden tegelijkertijd een glimlach op ons gezicht. Ik voel me op dat moment heel erg verbonden met haar. Na een goed gesprek waarin ik uitleg wat er zal gebeuren als we gaan starten met morfine bel ik de arts. Dit keer worstel ik niet meer met mijn gevoel. Door de blik in zijn ogen toen hij zei “laat mij maar gaan” weet ik dat mijn beslissing de juiste is. Het is goed zo.
*Meneer Bruinsma is niet de echte naam van deze bewoner.