Deel op:

‘Snel verstop ik me achter de medicijnkar’

Vandaag las ik een stukje over de werkdruk in de zorg. Er werd gesproken over de noodzaak van zorgdoelen en of alle doelen die we opstellen wel werkelijk nodig zijn. Het rapporteren op deze doelen kost tijd en die tijd zouden we volgens het artikel veel beter kunnen besteden. Namelijk door die tijd simpelweg te gebruiken voor aandacht voor de bewoners. Persoonlijk vind ik de tijd dat ik zit te rapporteren ook echt verloren tijd. Maar tegelijkertijd ben ik ook een groot voorstander van rapporteren.

Waarom? Omdat je op die manier je bevindingen met je collega’s kunt delen. Zo monitor je niet alleen de voortgang van het welzijn maar leer je ook van elkaar. Van elkaars successen maar ook wanneer iets niet werkt. Soms doet zich een mogelijkheid voor om beide te combineren. Zoals laatst,  tijdens mijn vroege dienst op zondag.

Rapporteren in de huiskamer

Het is druk geweest tijdens de ochtendzorg waardoor ik niet meteen na alle zorgmomenten kon rapporteren. Mijn streven is altijd om dit wel meteen te doen; dat geeft mij rust. Dan hoef ik niets te onthouden om later nog te rapporteren. Je weet nooit of je later op de dag wel voldoende tijd hebt om even rustig te gaan zitten. Ook zit het dan allemaal nog vers in mijn geheugen en vergeet ik niets. Even snel de doelen nalopen, kijken of er bijzonderheden waren om te rapporteren en dan door naar de volgende. Vanochtend is dit dus niet gelukt omdat ik van de ene zorgvraag in de volgende rolde. Dus na de lunch neem ik plaats op een rustig plekje in de huiskamer beneden om nog wat te rapporteren.

“Toos staat naast mij, ze mist haar moeder”

Plots gaat mijn telefoon en zie ik het nummer van mijn collega op het scherm staan. Ik kijk verbaasd naar links, want ik weet dat ze op een paar meter afstand van mij in de keuken bezig is. “Hoi, Marian hier. Ik heb hier Toos naast mij staan en zij mist haar moeder. Ik heb haar gezegd dat ik haar wel even zal bellen. Kun jij even met haar praten? ” “Ja natuurlijk, geef haar maar”, antwoord ik. Toos neemt de telefoon van haar over en begint haar hart te luchten. Het is een onsamenhangend verhaal en het enige wat ik doe is af en toe hummen, verbaasd “écht?” zeggen of instemmend ja of nee antwoorden. Veel hoef ik niet te zeggen want ze praat aan één stuk door. Ze heeft duidelijk veel op haar bordje. Ondertussen doe ik mijn rapportages.

Als ze nu maar niet de huiskamer in komt lopen…

Op een gegeven moment zie ik haar uit de keuken komen lopen. Snel trek ik de medicijnkar naar mij toe en verstop me achter de kar terwijl ik met haar blijf bellen. Ze blijft enige tijd in de gang staan en ik ben als de dood dat ze de huiskamer in komt lopen. Dan ontdekt ze dat ík degene ben die op nog geen 10 meter afstand, verstopt achter de medicijnkar, met haar zit te bellen.

Gelukkig komt Marian eraan, die Toos behendig van mij weg leidt. Na een kleine 10 minuten bellen hoor ik via de telefoon dat haar dochter bij haar staat. Toos voelt zich echter zo gehoord door mij dat het enige overredingskracht nodig heeft om het gesprek te beëindigen. Ik hang op met een grote glimlach. De kust is veilig en ik kan weer achter de kar vandaan komen. Ik geef Marian een groot compliment voor de briljante manier waarop ze Toos haar verdriet heeft opgelost. En samen liggen we in een deuk over mijn “wegduikactie” achter de kar.

Geschreven door:

Isabel van Lierop

Gespecialiseerd verzorgende psychogeriatrie bij Het Rooyhuis VenrayMeer verhalen van Isabel