Op een mooie zomerdag liep ik even langs bij een bewoonster die sinds enkele weken bij ons woonde om te kijken hoe het met haar ging. Ze was een aantal dagen geleden in de tuin gevallen. Een extra reden om even bij haar langs te gaan.
Tijdens haar val had zij gelukkig niets gebroken. Maar dankzij de bloedverdunners die ze gebruikte, zag haar gezicht letterlijk bont en blauw. Ze had bovendien een wondje op haar neus. Het was niet precies duidelijk hoe dat wondje nu op haar neus was gekomen. Het leek erop dat ze ergens tegenaan was gevallen. Haar val was niet door iemand anders gezien en vanwege haar vergeetachtigheid kon ze zelf niet meer aangeven wat er was gebeurd. Ze kon zich overigens helemaal niet herinneren dat ze was gevallen.
‘U heeft een bekend gezicht’
Bij binnenkomst in haar studio begroette ze mij vriendelijk. “Goh wat leuk dat u langskomt. U heeft een bekend gezicht.” “Ja”, zei ik, “ik ben de dokter en ik kom even bij u langs om te vragen hoe het met u gaat.” Dat vond ze aardig van me. “Het gaat wel goed. Gisteren heb ik een stukje gefietst in het park. Dat was heerlijk. Maar ik ben wel gevallen.” “Tjonge!” zei ik. “Heeft u zich bezeerd?” “Nee hoor! Gelukkig niet.” Ik keek naar haar gezicht. “Hoe komt u dan aan dat wondje op uw neus?” “Mijn neus?! Wat is er met mijn neus?!”
Ik begeleidde haar naar de spiegel in de badkamer. “Kijkt u maar eens, dan kunt u het zien.” Terwijl ze naar zichzelf keek, schrok ze niet eens zo erg. “Goh, mijn neus! Wat zie ik eruit!” Ze moest lachen en vroeg aan mij: “hoe zou dat gekomen zijn?” Om mee te gaan in haar beleving vroeg ik: “Was u niet in het park van de fiets gevallen?” “Nee hoor! Hoezo?” “Ik dacht dat u vertelde dat u was gevallen toen u in het park fietste” zei ik. “Welk park?” vroeg ze.
Niets te klagen
Dit gaat niet goed, dacht ik en probeerde haar af te leiden door te vragen hoe het verder met haar ging. “Heeft u nog andere klachten?” “Nee hoor! Ik heb zo’n mooie kamer en het eten is hier ook heerlijk!” antwoordde ze mij in een opperbeste stemming. “Straks komt mijn dochter en dan ga ik heerlijk fietsen in het park.” Wat gezellig, zei ik. “Bent u wel voorzichtig?” vervolgde ik een beetje bezorgd. “Natuurlijk! We gaan echt genieten. Het is zo’n prachtige dag!”
Er werd op de deur geklopt en haar dochter kwam binnen. “Goh kind, blij dat je er bent. Deze meneer is bij mij op bezoek. Heel gezellig.” Ik kon dat alleen maar beamen. Ik vertelde haar dat ik even kwam kijken hoe het met haar moeder ging en gelijk even naar dat wondje op haar neus wilde kijken. “Mijn neus?? Wat is er met mijn neus?!”, hoorde ik naast mij roepen.