Ze heeft zich in haar leven nooit verveeld en dat is Helga van Dam (86) ook niet van plan nu ze vanwege dementie in Het Boomgaardhuis in Geldermalsen woont. Gelukkig hoeft dat ook niet. “Hoe de televisie op mijn studio aan moet? Ik zou het niet weten, ik ben hier nooit.”
Nee hoor, daar is Helga veel te druk voor. Maar vooruit, als we de studio graag willen zien mogen we best even een kijkje komen nemen. Waar ze zelf altijd zit? Nergens, dus. Ze is wel trots op het vissertje, een kunstwerk van staal dat voor haar raam staat. “Die stond altijd bij mij in de tuin”, vertelt ze, terwijl ze naar foto’s aan de muur wijst. “Kijk, mooi hè? Onze tuin was heel groot, met allemaal paarse en witte bloemen. Zie je de visser daar zitten, aan de rand van het water? En dit is de tuin bij het huis waar ik daarna heb gewoond. Maar ik weet niet meer hoe lang. Ik begin te vergeten.”
Natuurlijk hangen er ook foto’s van haar kinderen en kleinkinderen, want daar is ze apetrots op. “Mijn leven hangt aan de muur.” De foto’s worden afgewisseld met kaarten en maskers die ze tijdens de activiteiten knutselt. “We doen hier elke dag wat. Samen zingen, muziek luisteren en sjoelen. Gezellig hoor. Ik ben graag bezig. Nadat mijn man overleed, was ik maar alleen thuis. Niets voor mij. Toen ben ik ook nog eens een paar keer gevallen. Hier is dat niet meer gebeurd.”
‘Wat moet je dan? De hele dag een boek lezen?’
Ze heeft het fijn in Het Boomgaardhuis. Hoe ze er terecht is gekomen, daarvan heeft ze “geen flauw idee”. En hoe ze het vond toen ze voor de eerste keer een kijkje kwam nemen? “Weet ik ook niet meer.” Lachend: “Kennelijk wel goed, anders was ik hier nu niet.” Ze weet wel dat ze het niet heel lastig heeft gehad met de verhuizing. “Ik ben daar helemaal niet zo moeilijk in. Het leven verandert. Dat hoort er toch bij? Ik ben heel nuchter. Ik zit ook niet alleen maar te denken aan hoe het vroeger was. En met alle andere bewoners kan ik goed opschieten. Dat komt denk ik ook doordat ik niet zo moeilijk ben.”
Nu is het belangrijk om mensen om zich heen te hebben met wie ze kan praten, maar vroeger was Helga niet zo’n kletskous. “Zal ik je eens wat vertellen? Toen ik ging werken, als chemisch analist, zeiden ze na een paar maanden: we wisten niet dat je kon praten! Ik was heel verlegen. Nu niet meer. Ik heb een zus, die is tien maanden ouder dan ik, en die woont nog alleen thuis. Ik zou echt niet willen ruilen. Wat moet je dan doen? De hele dag een boek lezen?”
‘Het hoort bij het leven, hè, doodgaan’
Nee hoor, dat is niets voor Helga, die terwijl ze over de gang loopt tegen iedereen gedag zegt en na een overdreven plechtig “dag mevrouw” van een medewerkster op al even quasi-deftige wijze antwoordt. Ze schieten samen in de lach. Het is te merken dat ze het goed naar haar zin heeft. “Waar zit ik hier ook alweer? Geldermalsen, ja. Ik sta nog op de lijst van het huis in Winterswijk, omdat ik daar na mijn huwelijk altijd heb gewoond. Maar ik weet niet eens of ik dat nog wil. Ik heb het hier goed, zit hier ook al zo lang. Mijn kinderen wonen dichterbij. Wat moet ik dan toch in Winterswijk? Ik weet niet hoe het daar is. Hier wordt zoveel gedaan. Ik weet niet of dat daar ook gebeurt. Misschien zitten ze daar met z’n allen maar een beetje oud te worden.”
Wat ze wel confronterend vindt, is als duidelijk is dat een medebewoner niet meer zo lang zal leven. ”Dat vind ik een akelig idee, ja, dat is moeilijk. Ik woon hier natuurlijk, voor de rest van mijn leven. Ik ga hier ook dood. Dat weet ik. Gelukkig weet je niet wanneer precies. Ik hoef dat ook niet te weten, ik mankeer nog niets. Maar ook daarin ben ik heel nuchter. Het hoort bij het leven, hè. Doodgaan.”